Een ligt schijnende in duystere plaatsen, om te verligten de voornaamste saaken der Gods geleertheyd en Gods dienst is het derde en laatste boek van de Nederlandse arts, jurist en filosoof Adriaan Koerbagh (Amsterdam, 1633 – aldaar, oktober 1669). Toen de drukker halverwege was, is hij ermee gestopt uit schrik voor represailles en is hij Koerbagh bij de autoriteiten gaan aangeven. Koerbagh is vervolgens onder een schuilnaam ondergedoken in Culemborg, dat juridisch autonoom was, en daarna in Leiden. Daar is hij door een vriend verraden en gearresteerd. Hij is veroordeeld tot een boete van 6000 gulden, verbeurdverklaring van zijn goederen en tien jaar opsluiting. Binnen het eerste jaar gevangenschap is hij gestorven aan een slopende ziekte, zesendertig jaar oud. De meeste exemplaren van het boek zijn vernietigd. Er moeten enkele exemplaren aan de vernietiging ontkomen zijn, maar die zijn later verloren gegaan. De twee bewaarde exemplaren zijn ironisch genoeg die die Koerbaghs rechters als bewijsmateriaal gebruikten.
Ceescamel, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons
Op het einde kondigt Koerbagh een tweede deel aan dat hij misschien al geschreven had, maar dat uiteraard nooit gedrukt is en waarvan ook geen handschrift bewaard is.
Ik heb niet de originele versie gelezen, maar de hertaling die gemaakt is door Michiel Wielema (1959-2018), de jonggestorven pleitbezorger van Koerbagh en van andere Nederlandse pioniers uit de vroege verlichting. Kort voor zijn dood heeft Wielema zijn werk online toegankelijk gemaakt, maar ik heb de versie toch maar in gedrukte vorm gelezen: Adriaan Koerbagh (1633-69), Een licht dat schijnt in duistere plaatsen. Een verheldering van de voornaamste kwesties van theologie en godsdienst [1668], hertaald en ingeleid door Michiel Wielema, Vantilt, Nijmegen 2014.
Wielema heeft ook een Engelse vertaling gemaakt en uitgegeven. De Nederlandse hertaling die ik gelezen heb, is zeer goed. In het nawoord legt Wielema uit hoe hij te werk is gegaan. De spelling is uiteraard gemoderniseerd en lange zinnen zijn soms verknipt, maar dat is gebeurd met groot respect voor het originele idioom.
Het drukken is begonnen in 1668, een jaar voor Koerbaghs dood in oktober 1669. We bevinden ons dus in de periode van de vroege verlichting met als bekendste filosoof Baruch Spinoza (Amsterdam, 24 november 1632 – Den Haag, 21 februari 1677). Koerbagh en Spinoza hebben elkaar persoonlijk gekend.
Een licht dat schijnt leest niet als een roman. Dat ligt niet aan de taal – zeker niet in deze hertaalde versie – maar aan de zeer intensieve redeneringen die opgebouwd worden en ook aan de ergernis van de 21ste-eeuwse lezer over de onderwerpen waarover men toen tot in het oneindige redeneerde en discussieerde, zoals de Heilige Drievuldigheid, de menselijke natuur van Jezus, het al dan niet bestaan van duivels en boze geesten, de transsubstantiatie, onderwerpen waarvan wij ons nu afvragen waarom iemand zich daar in godsnaam mee bezighield, maar waaraan Koerbagh veel tijd móést besteden omdat ze toentertijd zeer actuele theologische thema’s waren en waarover men niet al te veel van mening mocht verschillen op gevaar af ernstig gestraft te worden, zoals Koerbagh ondervonden heeft.
We leren Koerbagh kennen als een door en door goed mens, die geen ander oogmerk had dan vrede te brengen in de wereld door te pleiten voor wederzijdse tolerantie. Hij wilde de eindeloze godsdienstoorlogen die Europa teisterden, doen ophouden, en paal en perk stellen aan de ongebreidelde, ook wereldse, macht van de geestelijkheid met haar verbanningen, folteringen en verbrandingen. Koerbagh wilde zijn boodschap zo ruim uitdragen en schreef daarom in het Nederlands en niet in het Latijn, zoals toen gebruikelijk was.
Het uitgangspunt van Koerbagh is, net als dat van Spinoza, pantheïsme. God is geen oude man die vanop een wolk de wereld bestuurt, maar hij is aanwezig in alles. Koerbagh noemt hem ‘Wezen’. Hij is almachtig, eeuwig, zonder begin of einde. De weg, het middel, om God te kennen, is de rede. Net als God is de rede eeuwig, onveranderlijk en bron van onwrikbare waarheid. Bovendien hebben we de rede van God gekregen en dus bewijzen we hem eer door hem optimaal te gebruiken.
De suprematie van de rede heeft vanzelfsprekend verregaande gevolgen voor heel wat godsdienstige dogma’s en aannames. De behandeling van al die aspecten vormt de ruggengraat van Koerbaghs boek. Achtereenvolgens komen in de verschillende hoofdstukken onder meer aan bod: de drie-eenheid, de goddelijkheid van Jezus, de Heilige Geest, de Heilige Schrift, ketters, de hemel, de hel, orakels, engelen, duivels, spokerijen en wonderen. Van al die onderwerpen blijft na rationele analyse weinig en dikwijls helemaal niets overeind. Koerbagh gaat feller tekeer tegen de katholieken dan tegen de protestanten omdat hij van de katholieken niets te vrezen heeft, maar ook omdat de katholieke geestelijkheid veel corrupter was dan de protestantse, veel meer uit was op macht (en machtsmisbruik) en allerlei compleet irrationele zaken als verplichte geloofsdogma’s oplegde, zoals de transsubstantiatie, het geloof in de voorspraak van heiligen en martelaren – een voortgezet heidendom –, mirakels en dergelijke irrationele zaken meer. Maar Koerbagh spaart ook de roede niet voor het machtsmisbruik van de protestantse geestelijken. Hij pleit er herhaaldelijk voor dat de geestelijkheid aangesteld zou worden door de wereldlijke overheid en dat geestelijken als enige taak zouden moeten hebben: het bekendmaken van wat de wereldlijke overheid heeft beslist.
Koerbagh was een zeer hoog opgeleid man. Hij was in Leiden gepromoveerd in geneeskunde (1659) en in rechten (1661). Via de nauwe band met zijn broer Johannes (1634-1672), die een jaar jonger was, was hij bovendien goed thuis in theologie want Johannes studeerde theologie. Koerbagh kende Hebreeuws, Grieks en Latijn. Zijn analyses en redeneringen zijn altijd bijzonder stevig gestoffeerd met citaten uit het Oude en het Nieuwe Testament in de drie genoemde talen. Koerbagh is altijd zeer begaan geweest met taal. Zijn eerste boeken waren encyclopedische woordenboeken waarin hij termen definieerde en toelichtte, en waarin hij voor Latijnse woorden een Nederlands equivalent bedacht.
Zijn zeer grondige kennis van de Heilige Schrift, liet hem toe om te wijzen op de talloze ongerijmdheden, onbegrijpelijkheden en absurditeiten in vooral het Oude Testament, om nog maar te zwijgen van de immoraliteit van talrijke geschiedenissen die bij het grote publiek meestal niet bekend zijn, zoals bijvoorbeeld het feit dat Mozes uit Egypte is moeten vluchten omdat hij een Egyptenaar doodgeslagen had (Exodus 2, 11).
Koerbaghs kennis van Hebreeuws, Grieks en Latijn laat hem ook toe om erop te wijzen dat de bijbelvertalers met opzet sommige woorden niet vertaald hebben, omdat ze op die manier aan ‘nieuwe’ woorden ook een nieuwe betekenis konden geven. Een voorbeeld daarvan is het woord ‘engel’ dat simpelweg ‘boodschapper’ betekent, maar niet vertaald is, teneinde van de in de Bijbel vernoemde boodschappers speciale wezens te kunnen maken met twee vleugels en een min of meer spookachtige natuur. Hiervan geeft Koerbagh verscheidene voorbeelden zoals ‘satan’ en ‘duivel’. Hieronder een passage over het woord ‘engel’.
Van aggeloi is het woord ‘engelen’ afgeleid, een bastaard-Grieks woord dat men in de Schrift onvertaald laat, zodat de gewone mensen het niet begrijpen en de juiste betekenis ervan niet te weten kunnen komen.1
Koerbagh redeneert niet door tot het bittere einde. Dat wil zeggen: tot er zelfs geen God meer over is. Dat gebeurt een paar eeuwen later door Nietzsche en dichter bij ons door Multatuli. Dat Koerbagh niet ‘doorredeneert’ komt niet door lafheid of gebrek aan redeneervermogen, maar ten eerste doordat dat de denkers in die tijd, hoe kritisch ze ook waren, zich geen wereld zonder God konden voorstellen. Ook Spinoza heeft niet afgerekend met God. Ten tweede probeerden de toenmalige filosofen God te ‘redden’. De ‘oude’ God kon met de rede niet meer verdedigd of zelfs aanvaard worden. Daarom probeerden de eerste verlichte denkers hem in een andere gedaante – bij Koerbagh zoals gezegd als pantheïstisch ‘Wezen’, dat finaal samenvalt met de ‘Natuur’ – zelfs een nog betere God te laten zijn dan de oude met zijn lange baard op zijn wolk. Laten we niet vergeten dat de tweede zekerheid waartoe Descartes vanuit zijn universele en systematische twijfel kwam, het bestaan van God was. We leren, kortom, Koerbagh kennen als een diepgelovig man, die ervan overtuigd was dat godsdienst voor een zedelijke meerwaarde zorgde en dat God kennen en in hem geloven de opperste vorm van geluk was. Atheïst was hij zeer zeker niet, maar hij wilde het geloof ontdoen van alles wat er in de loop der eeuwen aan toegevoegd was, temeer daar al die bijkomstige franjes tot niets dan ellende, haat, moord en oorlog hadden geleid.
Het is bijzonder tragisch dat Koerbagh, die in zijn werk zelf een aantal keren waarschuwt dat de religieuze overheid niet luistert naar rationele argumenten, maar op grond van autoriteit mensen veroordeelt, zelf op die manier monddood is gemaakt en veroordeeld is.
Philip Vermoortel
* Adriaan Koerbagh (1633-69), Een licht dat schijnt in duistere plaatsen. Een verheldering van de voornaamste kwesties van theologie en godsdienst [1668], hertaald en ingeleid door Michiel Wielema, Vantilt, Nijmegen 2014.