‘There is no idea so stupid that you can’t find a professor who will believe it.’ Dit citaat van de Amerikaanse auteur H.L. Mencken prijkt vooraan in het boek van Andreas De Block. Het zet meteen de toon ervan. Academici zijn geen onfeilbare en objectieve producenten van vaste waarheden. Het zijn ook mensen met vooroordelen, die al dan niet intentioneel fouten maken en vooral hun kleine hebbelijkheden en tribale reflexen uitvechten op allerlei intermediaire fora zoals redacties van wetenschappelijke tijdschriften, benoemingscomités, commissies voor toekenning van beurzen en projectfinanciering, het activistisch opjutten van studenten enzovoort.
In de Nederlandstalige literatuur waren we tot nu toe gezegend met het meesterlijke Onder professoren van W.F. Hermans. Maar dat was fictie. De Block duikt in zijn eigen professorenwereld met het scalpel van de wetenschappelijke analyse en onderzoekt daarbij of er wel degelijk sprake is van een ideologisch-linkse dominantie, wat daar de oorzaken van zouden kunnen zijn, of onderzoek waardevrij is of moet zijn, wat de nadelen zijn van een eenzijdige dominantie – in casu van links – en waarom en op welke wijze de ideologische diversiteit in academia hersteld kan worden.
Voor Hypatia, dat opkomt voor meningsvrijheid en academische vrijheid, is het onderzoek van professor De Block uiterst belangwekkend. Immers, de dominantie van één ideologische stroming, of die nu rechts of links is, religieus of atheïstisch, westersgezind of multiculturalistisch, is hoe dan ook een bedreiging voor de academische vrijheid. Het duwt potentieel goede onderzoekers weg uit de wetenschap, het leidt tot een verschraling van het onderzoek, het leidt tot discriminatie op de werkvloer en in andere academische fora, en vooral, het dwingt de collega’s die niet sympathiseren met het dominante discours tot zelfcensuur. In westerse democratische landen lijkt de bedreiging voor de academische vrijheid vooral uit te gaan van een modieus soort links, ook ‘woke’ genaamd. Voor Hypatia is een boek dat op een systematische wijze de dominantie van links in academia analyseert en daarvoor remedies tracht te bedenken dan ook zeer interessante literatuur.
Op vormelijk vlak beantwoordt het boek zeker aan de vereisten van ‘the state of the art’. Als wetenschapsfilosoof is De Block erin geslaagd op zeer leesbare en voor de leek toegankelijke wijze de moeilijke en gevoelige kwestie van de relatie tussen ideologie en wetenschapsbeoefening te analyseren. Hij heeft zich, vanuit zijn blijkbaar rijke vakkennis, gebaseerd op uitgebreide literatuur en onderzoek in binnen- en buitenland. Dat alles ligt vervat in het rijke voetnotenapparaat. Ook voor wie het met De Block niet eens is, biedt het boek een rijk overzicht van het bestaande onderzoek over het onderzoek, de belangrijkste twistpunten hierover en voorgestane remedies.
In een eerste hoofdstuk vraagt de auteur zich af of het onderwerp van zijn boek, namelijk linkse dominantie in de wetenschap, wel bestaat. Daarover laat hij in dit eerste hoofdstuk geen twijfel bestaan. Het academisch personeel is in overwegende mate linksgezind, zowel in zijn algemene opinies, als in de keuze van wetenschappelijke onderzoeksonderwerpen, als in de richting van de resultaten ervan. Deze dominantie is echter veel markanter in de zogenaamde sociale wetenschappen, dan in de natuurwetenschappen. Dat ligt aan de aard van deze wetenschappen. Maar omdat het politieke impact van sociale wetenschappen veel groter is, is dit het domein ‘waar links rechts pijn doet’. Deze beweringen van De Block zijn niet uit de lucht gegrepen. Hij baseert zich hier systematisch op het bestaande empirisch binnenlandse en buitenlandse onderzoek.
Eens aangetoond dat het onderwerp van het boek ook bestaat, rijst de vraag naar de oorzaken ervan. Het antwoord op deze vraag is van belang voor eventuele remedies. Het zou immers weleens kunnen dat wetenschapsbeoefening logischerwijs uitmondt in een links-ideologische attitude. Wie slim is en nadenkt eindigt automatisch bij links. In dit geval is de linkse dominantie geen probleem, maar wel de oplossing. Het is niet uitgesloten dat vele linkse academici deze voor hen comfortabele gedachte koesteren. De Block wijst echter op studies die aantonen dat rechtse mensen niet dommer zijn dan links en dat economisch rechtse mensen zelfs gemiddeld slimmer zijn dan linkse. Wel is het zo dat extremisten, zowel van linkse als rechtse kant, in deze onderzoeken beduidend lager scoren. De stelling ‘slim leidt onafwendbaar naar links’ klopt dus niet. De Block vindt een alternatieve verklaring in het fenomeen van zelfselectie. Rechtse hoogopgeleiden hebben een links beeld over de universiteiten en voelen zich dus minder thuis in deze werkomgeving. Bovendien liggen buiten academia beter betaalde jobs te wachten. Linksgerichte mensen staan eerder afkerig van de private sector. Hun afkeer voor het kapitalisme is te verklaren omdat volgens hen dit systeem ervoor zorgt dat mensen die zij minachten meer verdienen dan zijzelf. Eens een links overwicht zich heeft gevestigd, wordt dit bestendigd via mechanismen van zelfcensuur en discriminatie. Linkse academici vinden discriminatie van rechtse academici gerechtvaardigd omdat rechtse mensen geen waarden maar ‘onwaarden’ voorstaan. Door ze te weren wordt academia dus moreler.
In een derde hoofdstuk gaat De Block in op de relatie tussen waarden en onderzoek. Voor de linkse dominantie is een exclusieve oriëntatie op puur epistemische waarden zoals ‘objectiviteit’ geen alternatief omdat onderzoek steeds verbonden is met morele waarden, hetgeen De Block juist positief vindt. Hij wijst erop dat in sommige gevallen het beter is geen onderzoek door te voeren wegens de morele implicaties. Het probleem zit hem dus niet in de waardegebondenheid ‘as such’, wel in de partizane eenzijdigheid van deze waardegebondenheid.
Het vierde hoofdstuk draagt de provocatieve titel Linkse wetenschap is slechte wetenschap. In feite bedoelt de auteur dat een onderzoekslandschap, exclusief gedomineerd door links geen goede zaak is. Dominantie leidt tot groepsdenken (‘When in Rome think as Romans think’). Hij geeft hierbij voorbeelden van onderzoekers die wegens bepaalde projecten door hun collega’s werden geostraciseerd, maar later algemene erkenning verkregen. Linkse wetenschappers komen meestal met het argument aandraven dat er in de wetenschapsbeoefening een onzichtbare hand werkzaam is die de wetenschap spontaan naar optimale resultaten stuwt. Het doet wat bizar aan dit argument te horen uit de mond van linkse wetenschappers, die, wat de economie betreft, het onzichtbare-hand-argument naar het rijk der mythes verwijzen. Zoals in de markteconomie, kunnen ook in academia collusies en machtsconcentraties optreden die de optimale werking van wetenschapsbeoefening belemmeren. Ten slotte wijst De Block op de ideologisch censurerende impact van nieuwe categoriseringen en concepten. Bepaalde opinies, die eventueel mensen kunnen kwetsen, worden bijvoorbeeld als ‘micro-agressies’ geherdefinieerd waardoor ze een quasi-crimineel karakter krijgen, wat dan een argument vormt om ze uit academia te bannen.
Het laatste hoofdstuk, getiteld Het Ideaal van een rechtse wetenschap is vooral gewijd aan de vraag hoe we meer ideologisch evenwicht kunnen krijgen in de wetenschapsbeoefening. De Block is geen voorstander van rechtstreeks overheidsingrijpen à la DeSantis in Florida. Men zou kunnen nastreven dat de combinatie van academicus en politiek activist onmogelijk wordt gemaakt. Activistisch engagement straalt af op het onderzoek en maakt dit meer sectair. Men kan de katholieke methode bij heiligverklaringen van de ’advocaat van de duivel’ gebruiken waarbij onderzoekers in een rollenspel ‘de rechtse spelen’ om de argumentatie te verfijnen. Onderzoek wijst uit dat echte ideologische diversiteit gesteund moet zijn op voldoende representatie. Er moet een kritische massa van rechtse wetenschappers aanwezig zijn. Anders bestaat het risico dat een vervreemding optreedt tussen de wetenschapsbeoefening en de bevolking. Het tijdschrift Nature steunde in de verkiezingen actief presidentskandidaat Biden, wat bij een groot deel van de bevolking tot vertrouwensverlies in de wetenschap ‘as such’ heeft geleid.
De fameuze (sarcastisch bedoelde) wet van O’Sullivan, namelijk alle instellingen die niet uitgesproken rechts zijn, worden onweerstaanbaar links, kan volgens De Block op verschillende manieren worden tegengegaan. Vooreerst moet het probleem tenminste erkend worden. Ten tweede moet er bij linkse academici een cultuurverandering optreden door op een meer collegiale wijze om te gaan met en te spreken over rechtse collega’s. Ten slotte moet gekeken worden naar structurele hindernissen zoals bijvoorbeeld de samenstelling van ‘peer reviews’. De linkse ‘bias’ is overigens sterker bij de toekenning van onderzoeksfinanciering. Dit komt deels door de politisering ervan via de vereisten van diversiteit en inclusie. Bovendien wordt de bias hier niet afgeremd door harde data, aangezien het gaat over toekomstig onderzoek.
We zijn benieuwd naar de reacties die dit originele en gedurfde boek zal opleveren binnen de academische gemeenschap. Krijgen we een algemene verkettering dan zal dit, paradoxaal genoeg, een bijkomend bewijs opleveren van de stelling van de linkse dominantie. Mogelijks komt er een algemene academische omerta, omdat erover zwijgen toelaat voort te doen zoals men bezig is. In het beste geval ontstaat er een gezonde discussie over in de academische en politieke wereld. In onze geëtatiseerde universiteiten is de politiek de voornaamste sponsor. Dit debat kan de politiek dus ook niet ongevoelig laten.
Aan verdere onderwerpen voor debat overigens geen gebrek. Om er maar een paar te noemen. De links-rechtsverdeling in De Blocks boek is nogal grof. Economisch rechtse liberalen zullen zich niet herkennen in sommige standpunten die De Block als rechts aanmerkt. Bovendien wordt de seismische verandering die rechts de laatste jaren heeft ondergaan, namelijk van (deftig) conservatisme gecombineerd met vrijemarktdenken, naar etatistisch en protectionistisch populisme in het boek niet ter sprake gebracht. Ik kan me inbeelden dat linkse academici veel minder problemen hebben met ‘old style’-rechts dat minder anti-intellectualistisch was dan met het schreeuwerig populisme van nieuwrechts. De remedies die De Block voorstelt om het tij te keren, vallen nogal licht uit. Inpraten op linkse academici voor meer begrip zal weinig helpen. Hun sektarisme en het heilige grote-gelijk-gevoel is daarvoor te sterk. Voor structurele ingrepen zal wellicht op de organiserende overheid beroep moeten gedaan worden. ‘Put your mouth where the money is’. Uiteraard moeten we daarbij DeSantis-achtige interventies vermijden om niet van de regen in de drop te komen. Ten slotte loont het de moeite na te denken over meer intellectuele concurrentie met de universiteiten als dusdanig, ondermeer via denktanks en privaat gesponsorde onderzoeken. Wanneer hun monopolie op intellectuele productie aangetast dreigt te worden, zullen universiteiten misschien spontaan overgaan tot meer diversiteit.
Om te eindigen grijp ik naar mijn citatenboek van J.H. Mencken met een toepasselijke quote van professor Coffman, rector van de Universiteit van Minnesota: ‘A university studies politics, but it will not advocate Fascism or Communism. A university studies military tactics, but it will not promote war. A university studies peace, but it will not organize crusades of pacifism. It will study every question that affects human welfare, but it will not carry a banner in a crusade except freedom of learning’.
Em. prof. dr. Boudewijn Bouckaert
Universiteit Gent
De auteur is kernlid van Hypatia